dinsdag 11 september 2007

1. Inleiding met kort historisch overzicht

In de oprichtingsvergadering van de Raod veur 't Limburgs werd 'de completering van spellingvoorschriften voor het Limburgs' als een van de voorname projecten voor de streektaalfunctionaris genoemd. Het voorliggende stuk is ontstaan in de spellingcommissie die Veldeke-Limburg in 1999 in het leven riep.

Dat was nog vóór de benoeming van de streektaalfunctionaris, die per 1 maart 2001 plaatsvond. De Raod veur ’t Limburgs achtte het niet opportuun om de spelling in een andere commissie dan die van Veldeke te regelen. De streektaalfunctionaris kreeg de opdracht om binnen die commissie te blijven werken waarin hij in 1999 door Veldeke-Limburg benoemd was.

Vóór 1926 is de discussie over de spelling van de Limburgse dialecten hooguit incidenteel geweest. Geschreven documenten over die discussiezijn er niet; wel hebben wij overgeleverde teksten die de beoogde spelling weerspiegelen. In die teksten valt op dat er grote overeenstemming is over de manier van spellen: de Maastrichtse traditie die blijkt uit de oude Momusteksten moet van grote invloed geweest zijn op de manier van spellen van de Roermondenaar Emile Seipgens (1837-1896).

Wellicht moet men ‘de Maastrichtse traditie’ vervangen door één naam: G.D. Franquinet (1826-1900). Ongetwijfeld is hij de voornaamste auteur geweest in het 19e-eeuwse Maastrichts. Hij is zeker de grootste kenner geweest van de structuur van het Maastrichts.

De eerste gedocumenteerde spellingdiscussie is die, welke leidde tot de eerste zogenoemde Veldekespelling. Ze begint in Veldeke no. 16 van april 1929. De auteur is dr. E. Jaspar. In drie bijdragen (Veldeke 16, 17 en 19, alle drie uit 1929) geeft hij aanwijzingen voor de spelling van alle Limburgs. Jaspar verbreedt daarmee het bereik van Franquinet van het Maastrichts naar het Limburgs. Dat is helemaal in lijn met de doelstellingen van de dan nog piepjonge vereniging Veldeke.

Er is dan al kritiek geweest op Jaspar, niet op zijn voorstellen maar op zijn eigen spellingpraktijk. Gerlach Royen valt Jaspar aan in ‘Jong Limburg’ van 15 januari 1929 over zijn manier van spellen in de dichtbundel ‘Bonte Blomme’. Royen vindt Jaspar op spellinggebied een dillettant. De bovengenoemde latere spellingvoorstellen van Jaspar weerspiegelen zijn eigen praktijk.

In 1931 reageert Fons Tuinstra twee keer in Veldeke. Eerst zegt hij, dat er maar eens een definitieve regeling moet komen. In Veldeke 5 van dat jaar geeft hij, als begin, een inventaris van de consonanten. Onder het artikel staat: ‘Dao kump noch mie…’ maar jammer genoeg is het daar nooit meer van gekomen.

In 1932 neemt het bestuur van Veldeke eindelijk een standpunt in. In tien vuistregels wordt de spelling van het Limburgs vastgelegd. De meest opvallende is wel GG (echt: twee hoofdletters!) waar thans gk gespeld wordt. Deze regeling blijkt maar kort ‘gewerkt’ te hebben.

In 1953 blijken er nieuwe ‘Aanwiezinge veur de Sjpelling’, eerbiedig met hoofdletter gespeld, te zijn: deze kunnen separaat bij de secretaris besteld worden. Dr. Jo Kats tekent als voorzitter van de ‘sjpelling-kómmissie’. Die ‘Aanwiezinge’ blijken ‘In principe vastgesteld in de redactie-vergadering van 29 Dec. ’41!’ Ze worden als volgt ondertekend: ‘1942. Dr. Winand Roukens, 1953. Dr. J.C.P. Kats’.
In 1956 gooit Cor Driessen de knuppel weer in het hoenderhok met zijn publicatie: ‘Zoeë shrieve vieër Heëlish Dialekt’.

Tot 1980 duurt de discussie met Driessen. Dan sluit hoofdredacteur Peter Nissen de discussie. Driessen blijft dan buiten Veldeke. Hij blijft zijn eigen spelling trouw.
Pol Brounts opent de discussie op papier weer in 1980. Dat is het begin van nieuw spellingoverleg. Door het verschijnen van het Weertlands Woordenboek, dat een uitgekiende maar afwijkende spelling hanteert, wordt de discussie weer levendiger. De commissie die eraan gaat werken, wordt allengs kleiner.

Tenslotte grijpt het hoofdbestuur van Veldeke in en krijgt Jan Notten de opdracht om een nieuwe spelling uit te schrijven. In 1983 verschijnt zijn boekje met spellingaanwijzingen. In de vergadering van 28 mei 1983 worden deze aanwijzingen aangenomen als de aanwijzingen voor de Veldekespelling. Notten noemt, in tegenstelling tot zijn voorgangers, zijn uitgangspunten uitdrukkelijk.

In de tweede helft van de jaren negentig komt er vooral commentaar vanuit Noord-Limburg over de ontoereikendheid van de regeling uit 1983. Ook al omdat er in opdracht van de provincie een Limburgstalige lijst gemaakt wordt van plaatsnamen, dient er een in alle opzichten adequate spelling te zijn. Ook tekens voor klinkers als die uit De Smákt en kár (die binnen plaatselijke systemen daar foneemwaarde hebben!) moeten voorradig zijn.

Het werk van de plaatsnamencommissie ging in 1997 voor. De commissie was grotendeels een personele unie met de spellingcommissie. In 1999 ging het werk aan de spellingregeling weer door.

De grondregels van de spelling uit 1983 werden bevestigd. Er werden enkele aanvullingen en verbeteringen voorgesteld. In een artikelenreeks in het tijdschrift Veldeke werden deze beschreven.

Geen opmerkingen: